Archeologische Monumenten Zorg-cyclus (AMZ-cyclus)

De Wet op de archeologische monumentenzorg beoogt dat al bij de planvoorbereiding wordt gekeken naar hetgeen over de archeologie bekend is, of verwacht mag worden in het betrokken gebied. In de fase van de feitelijke vormgeving van plannen kunnen, door het uitvoeren van archeologisch vooronderzoek, die gegevens verder verfijnd en in kaart gebracht worden. Daarom is door middel van deze wet vastgelegd dat aanvragers van een RO-procedure door de bevoegde overheid verplicht kunnen worden gesteld om een archeologisch rapport te overleggen. Hierin dient de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord in voldoende mate te zijn vastgesteld.

Burgemeester en wethouders kunnen in het belang van de archeologische monumentenzorg vragen een rapport over te leggen waarin de archeologische waarde van het terrein dat blijkens de aanvraag zal worden verstoord naar het oordeel van burgemeester en wethouders in voldoende mate is vastgesteld als:

  • er een bestemmingsplan of beheersverordening wordt vastgesteld: de gemeenteraad houdt bij de bestemming van de in het plan begrepen grond rekening met de in de grond aanwezige dan wel te verwachten monumenten (artikel 38a MW 1988);
  • er in het bestemmingsplan een omgevingsvergunning voor een aanlegactiviteit verplicht is gesteld (artikel 39, eerste lid MW 1988);
  • als een omgevingsvergunning voor een sloopactiviteit betrekking heeft op een bouwwerk in een beschermd stads- of dorpsgezicht (artikel 41, tweede lid MW 1988);
  • in het bestemmingsplan is bepaald dat de aanvrager van een omgevingsvergunning voor een bouwactiviteit een rapport dient over te leggen (artikel 40, eerste lid MW 1988);
  • iemand een ontheffing of een projectbesluit aanvraagt, in geval van een projectbesluit naar het oordeel van de gemeenteraad (artikel 41 eerste lid MW 1988).

Vigerende bestemmingsplan

Of een archeologisch rapport overlegd moet worden, blijkt uit de planvoorschriften van het vigerende bestemmingsplan (gebaseerd op het vastgestelde archeologisch beleid van de gemeente). Hierin staat voorgeschreven in welke gevallen er een archeologisch (vóór-)onderzoek noodzakelijk is. Is er sprake van een ontheffing of projectbesluit, dan hoeft hier niets over in het vigerende bestemmingsplan te staan, maar kan men zich baseren op het vastgestelde archeologisch beleid van de desbetreffende gemeente (artikel 41 MW 1988).

Het overleggen van een rapport

Het overleggen van een rapport betekent in de praktijk dat de vergunningaanvrager archeologisch vooronderzoek moet laten uitvoeren. Dat onderzoek bestaat uit vier stappen, namelijk een bureauonderzoek, verkennend booronderzoek, karterend booronderzoek en vervolgens waarderend onderzoek.

Bureauonderzoek

Het bureauonderzoek dient in de eerste plaats aan te geven wat het verwachte effect van de geplande ingrepen is op de archeologische waarden in het plangebied. Het heeft tot doel om aan de hand van bestaande gegevens informatie te verwerven over bekende en/of verwachte archeologische waarden (zie voor het proces de Archeologische verwachtings- en beleidsadvieskaart). Aan de hand van dit onderzoek kan een 'gespecificeerde archeologische verwachting' voor een bepaald gebied worden opgesteld, waarin wordt aangegeven welke typen archeologische vindplaatsen precies worden verwacht en wat de kenmerken zijn aan de hand waarvan deze zijn op te sporen.

Het verkennend onderzoek

Het verkennend onderzoek bestaat uit een verkennend booronderzoek. Doel van dit onderzoek is het aanvullen van de gespecificeerde verwachting zoals die in het voorgaande bureauonderzoek is geformuleerd. In de praktijk wordt het verkennend onderzoek regelmatig gecombineerd met het bureauonderzoek.

Het karterend onderzoek

Met een karterend onderzoek wordt bepaald of archeologische sporen en resten aanwezig zijn. Deze onderzoeksstap heeft samen met het waarderend veldonderzoek als doel om de gespecificeerde verwachting te toetsen.

Het waarderend onderzoek

Het waarderende onderzoek wordt meestal uitgevoerd in de vorm van het graven van proefsleuven. In een Programma van Eisen (PvE) worden de richtlijnen en voorwaarden vastgelegd op grond waarvan dit onderzoek moet worden uitgevoerd. Vervolgens wordt conform het PvE de archeologische vindplaats gewaardeerd. Het waarderend onderzoek heeft als doel om de aard, omvang, datering, gaafheid, conservering en inhoudelijke kwaliteit van de archeologische vindplaats vast te stellen.

Vervolgstappen

Na elke stap moet blijken of een vervolgstap in het vooronderzoek nodig is. Op grond van een bureauonderzoek kan bijvoorbeeld al blijken dat er geen archeologische waarden aanwezig zijn of dat de kans op de aanwezigheid ervan erg gering is. Het vooronderzoek wordt dan al afgebroken, maar het kan ook voorkomen dat alle stappen van het vooronderzoek moeten worden gezet. De vergunningaanvrager dient dus in dat geval een rapport te overleggen met daarin de resultaten van een waardestellend onderzoek.



Laatst bewerkt op 10-04-2015